Het doel van martial arts is mindfulness; zelfverdediging is het middel.
De eerste stappen
Mijn reis in de krijgskunst begon in de vroege jaren tachtig, toen ik me verdiepte in verschillende Westerse en Oosterse tradities. Wat begon als nieuwsgierigheid, groeide uit tot een levenslange studie. Door de jaren heen trainde ik met veel leraren en grootmeesters, wat mijn ervaring verrijkte en mijn inzicht steeds verder heeft gevormd.
In 1988 begon ik zelf met lesgeven, in binnen- en buitenland. Sindsdien begeleid ik mensen om sterker in contact te komen met hun eigen aard en kwaliteiten. Daarbij gebruik ik het lichaam als het meest directe en eerlijke instrument, en krijgskunst als krachtig middel voor persoonlijke ontwikkeling.
Daar begon iets te verschuiven. Dat moment voelde als een kantelpunt: het doorgeven van kennis werd net zo belangrijk als het opdoen ervan. Die lesjaren vormden het fundament voor de verdere ontwikkeling van mijn 'dojo' (school).
In 1993 werd ik benoemd tot landsvertegenwoordiger en hoofdinstructeur van de International Meibukan Goju-ryu Karate-do Association. Deze benoeming gaf nieuwe richting aan mijn rol als begeleider en verbond mijn activiteiten in de krijgskunst met een wereldwijde gemeenschap van beoefenaars. Begin jaren 2010 koos ik ervoor om onafhankelijk verder te gaan, zodat ik alleen verantwoordelijkheid hoefde te nemen voor wat écht aansloot bij mijn eigen denken, voelen en handelen. In 2013 heb ik mijn rol binnen de organisatie officieel overgedragen aan een van mijn studenten en niet langer aan de organisatie verbonden.
Rond het begin van de jaren negentig had mijn dojo al vaste vorm gekregen, maar in 1995 kreeg deze een duidelijk eigen karakter. Aanvankelijk richtte ik me op traditioneel Okinawaans karate in de Goju-ryu-stijl, maar met de jaren werd mijn benadering steeds eclectischer. Ook andere krijgskunsten en systemen kregen een plek binnen het curriculum.
Zo groeide mijn dojo uit tot een plek waar
mindfulness in de krijgskunst tot vandaag de dag centraal staat: een persoonlijke benadering waarin krijgskunst en mindfulness elkaar versterken. Een ruimte waar vorm en vrijheid elkaar echt ontmoeten.
Wil je meer weten over mijn achtergrond in de krijgskunst?
In het Amerikaanse magazine 'Masters' verscheen een interview waarin ik vertel over mijn ontwikkeling als beoefenaar en leraar, mijn visie op bewust bewegen en het belang van aandacht, authenticiteit en verbinding binnen de krijgskunst.
Het internationale martial arts magazine 'Meibukan Magazine' was een initiatief van toegewijde beoefenaars van krijgskunst, met als doel de kennis en essentie van krijgskunst breed te verspreiden. Als oprichter en hoofdredacteur heb ik samen met anderen van 2004 t/m 2009 een bijdrage aan het magazine mogen leveren.
De naam 'Meibukan', die ‘Huis van de Pure Krijgskunst’ betekent, weerspiegelde de focus op authenticiteit en diepgang. Op een niet-commerciële wijze bracht het Meibukan Magazine de historische, spirituele en technische achtergronden van de krijgskunst onder de aandacht. Hoewel de leer van Okinawa karate-do als uitgangspunt diende, bood het magazine ook ruimte aan diverse andere authentieke tradities binnen de krijgskunst, geheel in lijn met wat de naam Meibukan uitdrukt.
Krijgers worden niet geboren en ze worden ook niet gemaakt... Krijgers vormen zichzelf door vallen en opstaan, pijn en lijden, en hun vermogen om hun eigen zwaktes te overwinnen.
Ik schreef het Engelstalige boek KARATE GOJU RYU MEIBUKAN, dat in 2007 werd uitgegeven door Empire Books, een Amerikaanse uitgeverij die gespecialiseerd is in publicaties over krijgskunst.
Het schrijven van dit boek was voor mij een manier om de kern van de karate-traditie toegankelijk te maken voor een groter publiek, in de hoop dat het bijdraagt aan bewustwording en zelfwerkzaamheid bij de karatebeoefenaar.
Tekst achterzijde boek
Dit werk weerspiegelt het onderwijssysteem van de school van Dai Sensei Meitoku Yagi, genaamd de Meibukan. De Meibukan, in educatieve zin, is ontstaan uit de leer van “de Lege Hand,” die Chojun Miyagi ontwikkelde binnen zijn Goju-ryu Karate-systeem en doorgaf aan zijn leerling, Meitoku Yagi. Sensei Yagi breidde het systeem verder uit en gaf deze leer zijn eigen interpretatie. De lezer vindt in dit boek veel historische foto’s van grote Okinawaanse Goju-ryu-karatemeesters, die pioniers waren van deze unieke krijgskunst.
De syllabus in dit boek fungeert als een technisch handboek waarin geschiedenis, oorsprong, praktijk en technieken op een
gestructureerde manier worden gepresenteerd. Dit maakt het mogelijk om de identiteit van de stijl duidelijk naar voren te laten komen. De syllabus biedt een uitgebreide achtergrond die niet alleen beginnende karateka’s ondersteunt door hen een rationeel kader te geven om deze krijgskunst te begrijpen, maar ook ervaren karateka’s helpt om hun bestaande kennis van de unieke nuances van de stijl te versterken of te verdiepen.
Inhoudsopgave boek
Hier tref je de inhoudsopgave van aan. Voor een kijkje in het boek kun je bij amazon.com terecht.
Door herhaling wordt de techniek een gewoonte; door aandacht wordt ze een weg.
Klik op deze korte leeswijzer
ter voorbereiding alvorens verder te gaan
Dit leeskader hoort bij de onderstaande teksten over het martiale, de kunst en mindfulness. Ik schrijf als beoefenaar en begeleider, niet als historicus of onderzoeker. Termen gebruik ik zoals ze in mijn training functioneren. Wat je leest zijn werkdefinities die in mijn praktijk houvast geven; andere scholen kiezen soms andere accenten. Zie dit als een positie. Het doel is herkenning en gesprek, niet bewijsvoering. Over termen: ‘martiaal’ staat voor het domein en de kwaliteit van handelen. ‘Martial arts’ staat voor de kunst met innerlijke oefening als hoofddoel. West en Oost zijn een leesraam, geen strakke typologie. Principes ordenen de keuze, techniek is de uitvoering.
De term martial komt van het Latijnse martialis, wat ‘behorend tot Mars’ betekent, de Romeinse god van de oorlog. Al in de klassieke oudheid verwees het naar alles wat te maken had met strijd, tucht, training en militaire kracht. In de Engelse taal kreeg martial al vroeg de betekenis van ‘oorlogs-‘ of ‘strijdgerelateerd’, zichtbaar in uitdrukkingen als martial law (krijgswet) en martial spirit (strijdlust). Dit gaat over het wat (het domein van strijd) en het waarom in die tijd: beschermen, veroveren en orde houden. Tegelijk verzamelden die woorden uiteenlopende praktijken en motieven; de invulling verschilde per plaats, periode en context.
Wat opvalt, is dat het woord ‘martiaal’ in oorsprong zelfstandig werd gebruikt. Het duidde op alles wat tot het domein van strijd en krijg behoorde: het militaire, het tactische en het functionele. Pas veel later, in moderne tijden, werd het gecombineerd met het woord ‘arts’, in de betekenis van vaardigheid, ambacht of discipline. Daarmee ontstond de term ‘martial arts’, die verwijst naar de beoefening van gestructureerde vechtvormen gebaseerd op principes, techniek en oefening. Hier verschuift de aandacht van wat naar hoe: hoe je handelen onder druk leert en overdraagt. Niet alleen als middel tot strijd, maar ook met een vormend doel; in sommige tradities komt daarbij het waarom in beeld als oefening in aandacht, intentie en keuze wanneer het ertoe doet. In dit stuk gebruik ik ‘martiaal’ voor het domein en de kwaliteit van handelen; in het zusterstuk ‘Martial arts als kunst’ gebruik ik ‘martial arts’ voor de krijgskunst met innerlijke oefening als hoofddoel.
Hoe die betekenis vorm kreeg in verschillende tradities, verschilt sterk. In westerse tradities werd het martiale vooral gekoppeld aan directe gevechtstoepassingen. Denk aan zwaardtechnieken, worstelvormen, duels en militaire opleidingen. Krijgskunde was een manier om conflicten het hoofd te bieden met precisie, vorm en fysieke kracht. De nadruk lag op effectiviteit en discipline, met duidelijke structuren en hiërarchie. Het waarom: doelmatige inzet in conflict en onder bevel. Er bestaan uiteraard uitzonderingen; ik schets hier historische tendensen, geen vaste categorieën.
In Oost-Aziatische tradities kreeg het martiale een bredere betekenis. Het Chinese karakter 武 (wǔ), vaak vertaald als ‘martial’, wordt vaak geduid als een teken dat niet alleen naar het voeren van strijd verwijst, maar ook naar het beëindigen ervan. Interpretaties verschillen per school en tijd; het gaat om een richtinggevend leesraam, geen vaste definitie. In veel systemen groeide de krijgskunde daaruit tot een levensweg. Adem, aandacht, vorm en zelfbeheersing kregen een centrale rol. Tegelijk groeide het inzicht in de werking van conflict, intentie en keuze.
In de loop van de tijd is het begrip ‘martiaal’ verbreed. In veel tradities verwijst het niet alleen naar fysieke handelingen, maar ook naar hoe mensen zich verhouden tot dreiging, conflict en hun vermogen om daarin doelgericht te handelen. Het martiale gaat dan niet alleen over de handeling, maar over de wijze van aanwezig zijn in het doen: met richting, helderheid en bereidheid om te handelen wanneer dat nodig is en om na te laten wanneer dat passend is. Proportie en doelmatigheid begrenzen de keuze.
Het martiale vraagt om oefening; die oefening vormt wie je bent en hoe je onder druk handelt. Deze principes zijn voor mij geen theorie gebleven; ze fungeren als keuzecriteria en sturen hoe ik train, inclusief de keuze voor de-escaleren, afstand nemen of vertrekken wanneer dat beter past.
Mijn manier van trainen is niet uit de lucht komen vallen. Ze is opgebouwd uit jaren van oefenen, onderzoeken en confronteren. Het Okinawaanse Goju-ryu karate gaf mij structuur. Dat is een traditionele karatestijl waarin hard (go) en, in beperktere mate, zacht (ju) samenkomen. Hierbinnen wordt vooral gewerkt op korte afstand, met een directe ingang en controle over lijn en balans, met adem en ritme, directe technieken en schakelen tussen spanning en ontspanning.
Kenmerken zijn contactvormen zoals kakie (pushing hands), conditionering van lichaamsdelen en ondersteunende training. Binnen het curriculum van Goju-ryu worden solovormen (kata) en gevechtsapplicaties beoefend. Kata houdt de lijn vast. Partnerwerk maakt die lijn inzetbaar onder druk. In mijn martiale werk heeft de route van toepassing naar kata voor mij de grootste actieve betekenis; in de kunst werk ik van kata naar toepassing (zie het stuk 'Martial arts als kunst').
Systema bracht geestelijke ruimte en verkenning van natuurlijke biomechanica. Het is een Russisch systeem dat traint op adem, ontspanning en natuurlijk bewegen onder druk. Er wordt gewerkt zonder vaste vormen: oefeningen en scenario’s die meebewegen met wat er gebeurt. De kern ligt in vier pijlers: adem, ontspanning, structuur (houding en lijnen) en beweging.
Systema traint op het werken met schrikreacties (flinch): die worden niet onderdrukt maar bruikbaar gemaakt. Adem is de kapstok: spanning omlaag, houding kloppend. Toetsing gebeurt vooral op korte afstand: er wordt doorgewerkt, zowel staand als op en naar de grond, ook tegen meerdere aanvallers en in alledaagse omgevingen. Oefenvormen zijn rustig en precies (langzaam sparren, druk- en spanningswerk, slag- en opvangwerk), zodat functioneel bewegen onder druk en direct schakelen mogelijk blijft.
Maar die twee vormen zijn niet de enige waaruit ik heb geput. Ik heb licht tot intensief kennisgemaakt met diverse andere soorten karate, ju-jitsu, judo, aikido, pencak silat, kick- en thaiboksen, kung fu en andere systemen. Ik heb gewerkt met wapens binnen het kobudo, en met vormen van adem en herstel zoals je die vindt in yoga, tai chi en qi gong. Hoewel deze kennismaking breed was, was het nooit gericht op verzameling. Wat beklijft, is wat je verdiept. Die diversiteit was voor mij geen doel op zich, maar een manier om verschillende invalshoeken te begrijpen en mijn eigen benadering scherper te maken. Daarnaast werkte ik in operationele contexten (portier; later kort politieagent en -instructeur), waar gevaarsbeheersing en proportioneel handelen de norm zijn; die praktijk heeft mijn training aangescherpt.
Training moet vertrekken vanuit wat in werkelijkheid gebeurt. Gaandeweg is voor mij steeds duidelijker geworden dat je in de beoefening van het martiale niet vertrekt vanuit geënsceneerde situaties, maar vanuit herkenbare, reële patronen van geweld. Veel geweld begint op voorspelbare manieren, zoals grijpen, slaan, duwen, vasthouden of intimideren. Daarom zijn trainingssituaties gericht op wat in werkelijkheid voorkomt. Wat je traint, moet bruikbaar blijven tegen een niet-meewerkende tegenstander. Waar abstractie nodig is om structuur te ontwikkelen, gebruik ik haar tijdelijk, nooit als doel op zich. In civiele contexten is korte afstand vaak bepalend; bij wapens verschuift de prioriteit naar afstandsbeheer en ontsnappen.
Ik werk met herkenbare patronen en onvoorspelbare geweldsuitbarstingen; reflexen onder druk (schrikreactie/flinch: verstijven, terugdeinzen of afweren/wegduiken) zijn vertrekpunten, geen fout. De training richt zich op het snel herwinnen van regie ná die eerste reflex. Die vormen samen de basis om tactisch, technisch en mentaal vaardig te worden in het handelen onder druk. Zelfverdediging blijft daarin een middel: het doel is passend en proportioneel handelen, niet het najagen van effect om het effect.
Daarom werk ik vanuit principes (zie ‘Trainingsprincipes’), niet vanuit losse trucjes. Ik werk met uitgangspunten die richting geven aan keuze en actie (zoals structuur in houding, ademen onder druk en schakelen van balans of positie). Beweging is geen losse techniek, maar een uitdrukking van onderliggende ordening: structuur, timing en intentie werken samen. Kort gezegd: het principe bepaalt het waarom van de keuze; de techniek levert het hoe van de uitvoering.
Ik heb respect voor tradities waarin vaste vormen zoals kata (solovormen) worden bestudeerd. Ze kunnen iets leren over ritme, structuur, aandacht en concentratie. Soms gebruik ik ze zelf, bijvoorbeeld als oefening in rust en aanwezigheid. Maar ook als bron van vragen: wat wilden deze vormen overdragen? Hoe past dat in de praktijk van nu? Wat behouden blijft, moet getoetst worden aan wat vandaag werkt. Wat niet langer bruikbaar is, laten we los of passen we aan.
In mijn lessen zijn vormen waardevol zolang ze het leerproces ondersteunen. Ze zijn een bron van inzicht, mits verbonden met wat een leerling werkelijk onder druk nodig heeft.
De vorm waarin ik lesgeef, is helder maar niet star. Ik werk met een vast curriculum van vier samenhangende onderdelen (basis, partnerwerk, scenario, integratie). De volgorde schuift mee met leerling, groep en moment; elk deel versterkt de rest en richt zich op principes, techniek en inzicht. Soms stap je terug om preciezer vooruit te gaan; je leert in lagen: fysiek, mentaal en tactisch.
Begeleiding is voor mij helpen zien en kiezen wat werkt. Ik draag vooral een manier van kijken, kiezen en bewegen onder spanning over, zodat wat je leert kan uitgroeien tot iets eigens.
Een belangrijk onderdeel is de training van technische basisvormen: slag-, stoot- en traptechnieken, verplaatsingen, houdingen en overnames. Die worden statisch en dynamisch solo uitgevoerd in het luchtledige en met weerstand zoals tegen stoot- of trapkussens. Geen choreografie: de vorm volgt de verandering in de situatie. Doel is functioneel bewegen onder druk en het lichaam als instrument inzetten.
Daarnaast zijn er partnervormen waarin je onder druk leert afstemmen op afstand, richting en ritme, waarbij de weerstand van de ander de oefening een test maakt in voelen, kiezen en aanpassen. Deze vormen zijn dynamisch en wisselend. Je traint één op één, in groepen en met meerdere aanvallers. Ervaring scherpt wat je traint en laat zien wat nog aandacht vraagt. Daarna verrijk je je basis opnieuw: bijstellen, verdiepen en verankeren. Tot ze niet alleen aangeleerd zijn, maar eigen.
Rond de kern staat ondersteunende training in kracht, ademhaling en spanning én ontspanning centraal. Die basis maakt uitvoering en structuur mogelijk.
Vanuit die uitgangspunten werk ik met scenario’s die de praktijk benaderen: gerichte oefenvormen met herkenbare spanning en reële intensiteit, in een gecontroleerde setting waarin echte reacties voelbaar worden. De keuze in zo’n scenario wordt gestuurd door het onderliggende principe; de concrete invulling verschilt per situatie en proportie.
Herhaling verankert uitvoering én mindset en verbindt het martiale werk met de innerlijke kunst: de ene scherpt de andere, zonder de realistische spanning te verliezen. We schalen de complexiteit pas op wanneer keuze en adem onder druk stabiel blijven. Veiligheid borgen we met passende beschermingsmiddelen en een oplopende intensiteit. Na scenario’s volgt kort herstel en reflectie (adem omlaag, keuze evalueren), zodat ervaring integreert in plaats van zich opstapelt.
Principes sturen het leren; technieken en vormen blijven middelen die zich aan de context voegen.
De vorm ondersteunt het leren (zie ‘Martiaal als kwaliteit’ en ‘Traditie als bron’); wat telt, is helder kiezen en handelen onder spanning. Beweging start bij intentie, krijgt richting via de structuur van het lichaam en wordt gedragen door het geheel als één systeem. Proportie begrenst wat je toepast. Mijn keuzehiërarchie is eenvoudig: eerst zien en adem, dan positie/structuur, pas daarna techniek.
Dat systeem is meer dan spieren en techniek: het omvat het zenuwstelsel, het bindweefsel (fascia), de ademhaling en de interne organisatie van aandacht en kan verklaren waarom pijlers als adem, ontspanning en structuur onder druk werken. Als die samenhang klopt, blijft kracht beschikbaar zonder blokkade en ontstaat precisie zonder kramp. Dan wordt beweging niet iets dat je doet, maar iets dat door je heen werkt.
Die samenhang vraagt tijd. Rustig trainen is geen vertraging, maar verdieping. Je leert niet alleen wat je doet, maar hoe het ontstaat, hoe het stroomt en hoe het stopt. Niet om te vertragen, maar om te voelen wat je anders zou overslaan.
Waarneming geeft richting. Vroege signalen ontstaan naar mijn ervaring vooral in de periferie van je blikveld; daarnaast spelen ook auditieve en tactiele signalen een rol. De training richt zich op het vroegtijdig opmerken van signalen en het onmiddellijk verbinden met een passende keuze en actie, onder druk en met variatie. Zo ontwikkel je gerichte aandacht en waarnemingsscherpte, waardoor handelen onder spanning helder en beschikbaar blijft, ook wanneer een deel van het proces niet zichtbaar is.
Wat je traint, moet werken wanneer het telt. De principes hierboven vormen het kader voor toepassing. Herhaling met aandacht is de brug: zo worden principes bruikbaar en eigen.
Veel van wat belangrijk is, moet niet alleen worden uitgelegd, maar ervaren. Sommige dingen begrijp je pas als ze in je lijf voelbaar worden. Wat eerst abstract lijkt, wordt concreet wanneer je ermee werkt.
Dat geldt voor alles wat je traint: structuur, beweging, ademhaling, intentie, richting en timing. Door ervaring ontstaat inzicht. Wat eerst aangeleerd was, wordt langzaam eigen.
Uiteindelijk gaat het niet om een systeem, maar om gerichte afstemming in handelen: weten wat je doet, waarom je het doet en of het past bij het moment. Het martiale vraagt om kiezen en bewegen met helderheid wanneer dat ertoe doet.

Kunst ordent weerstand tot beweging. Ze maakt van tegenkracht een bron van richting.
Over de definities van sport en kunst bestaat veel debat. De grenzen zijn niet scherp. Ik schets hier voorzichtig hoe ik deze begrippen gebruik. Over vechtsporten is vaak overeenstemming, over martial arts minder. Kaders verschillen en grenzen schuiven met de situatie mee.
In het martiale bedoel ik de kwaliteit van handelen bij dreiging en geweld binnen het bredere domein van conflict. Vechtsport is vooral trainen en presteren binnen regels, soms in competitie, soms gericht op techniek, perfectionering of recreatie. Een vechtsysteem is een samenhang van principes, tactiek en technieken voor doelmatig handelen bij dreiging of geweld, toepasbaar in zelfverdediging, beroepspraktijk of training.
Ik gebruik 'martial arts' als verzamelnaam voor krijgskunsten met één onderscheidend hoofddoel: innerlijke oefening. Zelfverdediging is daarbinnen een middel, afkomstig uit vechtsystemen, dat zowel in vechtsporten als in martial arts wordt ingezet. Technieken en denkwijzen overlappen; grenzen blijven vloeiend. Dit onderscheid (martiaal = domein/kwaliteit; martial arts = kunst met innerlijke oefening als doel) helpt vooral wie nieuw is: het maakt zichtbaar waar zelfverdediging thuishoort en hoe je die passend inzet in vechtsporten, vechtsystemen of in martial arts.
De familie van martial arts kent uiteenlopende benaderingen. Sommige verbinden beoefening met vorming van houding en karakter en werken met rituelen en omgangsvormen; andere kiezen bewust voor een sobere praktijk zonder vaste vormen. Welke keuzes voorrang krijgen en hoe zwaar ze wegen, verschilt per cultuur.
Elk domein kent besluitvorming, training en oefening; accent en aanpak verschillen. Voor mij is binnen martial arts het oefenen leidend; training is dienend aan de oefening.
Daarom is het belangrijk te weten wat je doet, waarom je het doet en wat niet mag beschadigen. Dat stuurt aandacht, training, vormkeuze, partners, grenzen en risico’s, en hoe je bijstuurt en herstelt. Wat volgt, is hoe ik martial arts begrijp en oefen. Het is geen handleiding en geen belofte.
Ik volg een weg naar binnen: zien wat er is en doen wat past, ook als het niet lukt. Wat ik martial arts noem, is innerlijke oefening: aanwezig blijven bij wat zich voordoet en daarop passend antwoorden.
Dit zie ik als ont-wikkeling (lagen afwikkelen): geen optellen van prestaties, geen productiviteitsmodel en geen traject in vaste stappen. Zien wat spanning geeft, ruimte maken waar het kan, iets loslaten en, als het later weer woelt, opnieuw beginnen. Daarom reken ik persoonlijke ontwikkeling tot kunst: het doel is oefenen in helder zien en gericht handelen.
Binnen 'martial arts' staat het oefenen centraal. Hier krijgt zelfverdediging expliciet de plek van middel: dienstbaar aan helder zien, kiezen wat past en evenwichtig handelen, ook onder druk. Wat ik beschrijf is geen oordeel, maar een plaatsbepaling; ik respecteer vechtsystemen, vechtsporten en tradities, ieder met een eigen doel. In vechtsystemen ligt het accent op toepassing in de praktijk en in training. Mijn oefenen richt zich op zorg, eerlijkheid en verantwoordelijkheid; daaraan toets ik vorm en keuze. Voor mij hoort presteren elders.
Ik volg rituelen niet om de vorm en gebruik symbolen alleen waar ze betekenis dragen. Ik kies ze wanneer ze mijn zienswijze, waarden en doel ondersteunen, anders worden ze lege vulling.
Als gast of in een leerfase kan ik mij uiterlijk voegen, uit respect en waar het om traditie of het grotere geheel gaat met eerbied, zolang mijn zienswijze en waarden niet worden aangetast. Ik sta open om mijn zienswijze en waarden te herzien wanneer de ervaring voor mij betekenis krijgt.
In de kunst begeleid ik zoals ik oefen: ik bied aandacht en richting waar nodig, en laat ruimte voor eigen betekenis.
Cultiveren betekent ruimte maken zodat wat in aanleg aanwezig is zichtbaar kan worden. Het vraagt innerlijke afstemming, zelfregulatie en ontvankelijkheid, afgestemd op eigen regie en waarden, niet met normen die van buiten komen. In begeleiding blijft de keuze bij de beoefenaar: ieder verbindt vorm aan eigen waarden en eigen doel.
In de beoefening van martial arts begin ik waar iets schuurt en nog geen vorm heeft. Ik start bij staan, ademen en kijken, zodat onrust hanteerbaar wordt. Voor mij hoeft kunst niet te behagen. Als verstoren eerlijker is, doe ik dat met zorg voor mens en context.
Waarheid is voor mij geen bezit, maar een houding in de oefening. Ik oefen niet voor applaus of verkoop, maar om zichtbaar te maken wat er speelt en daaraan zorgvuldig vorm te geven, met aandacht voor mens en situatie. Een beeldhouwer laat vorm achter in steen. Een muzikant laat vorm klinken in tijd en stilte; daarna valt het weg. Mijn medium is beweging die antwoord geeft op weerstand, echt of denkbeeldig. Het martiale is de materie. Technieken en strategieën zijn het gereedschap. Mijn lichaam is het instrument. Ik blijf gericht zonder te forceren; het moment bepaalt de vorm. De vorm verschijnt in doen en verdwijnt weer. Wat blijft, is aandacht en gedrag.
Het oefenveld is mentaal: het ontstaat waar ik met aandacht ben. De fysieke plek is ondergeschikt. Daar oefen ik in waarnemen, besluiten en doen. Ik bewaak fysieke, mentale en sociale veiligheid en neem afstand waar grenzen in zicht komen.
De afspraak begin ik bij mezelf: zorgvuldig, veilig en eerlijk. Dat is geen eindpunt maar richting. Ik onderzoek of mijn handelen past of dat oude patronen sturen. Ik kies voor mildheid waar het kan, en begrens waar dat nodig is om schade te voorkomen.
Haper ik, dan pauzeer ik; daarna kies ik wat past en keer terug. Soms is de pauze genoeg. Wanneer aandacht leidt, wordt het eenvoudiger. Neemt de gewoonte het over, dan merk ik dat soms pas achteraf. Zodra ik het zie, keer ik terug naar aandacht. Ik oefen om aanwezig te zijn in actie en gebruik kracht om te beschermen, niet om te overheersen.
Ik werk ambachtelijk. Door herhaling wordt het rustiger en preciezer. Vorm is geen keurslijf; herhaling ordent aandacht en opent mogelijkheden. Naarmate ik mijn ambacht ken, is er minder afleiding. Handen en voeten weten wat te doen, zodat aandacht vrij blijft voor wat dit moment vraagt.
Ik zie beter wat klopt en wat weg kan. Met een partner onderzoek ik nabijheid en afstand, het juiste moment en mijn bedoeling. Al doende richt ik mij op handelen dat helpt, binnen mijn maat en verantwoordelijkheid. Daardoor kan ik bewuster kiezen in plaats van reageren. Voor mij baart oefening kunst: vorm ontstaat uit herhaling met aandacht. Wat ik hier oefen, neem ik mee naar werk en relaties: eerst zien, dan kiezen, dan doen, en zo nodig herzien.
Dit is mijn ritme om te oefenen; niet bedoeld als instructie voor anderen. De volgorde wisselt; ik begin waar het zich aandient.
Kijk → Kies → Doe → Laat los → Keer terug.
Dit houdt de aandacht bij het proces, niet bij het resultaat.
Slot
De weg die ik volg is niet recht. Ze golft mee: soms helder, dan weer troebel; soms stil, later weer roerig. Ik vind de aandacht telkens terug en maak kort orde, zodat kiezen mogelijk wordt. Zo ontstaat steeds opnieuw rust, eenvoud en ruimte om te kiezen. Daar wordt martial arts zichtbaar.
Achtergrond bij mijn visie: Kunst en noodwendigheid, een historisch vraaggesprek in fragmenten uit de jaren negentig, herzien in 2023.
Het verdiept thema’s als spel, ritueel, ordening en oefening.
Download de pdf (6Mb).
In martial arts kun je mindfulness pas echt begrijpen als je het zelf ervaart, in je lichaam, je adem en je aandacht in het nu.
Mindfulness in martial arts gaat voor mij over aandacht in actie. Het is de vaardigheid om bewust aanwezig te blijven, ook wanneer je beweegt, reageert of onder druk staat. Martial arts leert je niet alleen technieken en tactiek, maar ook om impulsen te voelen zonder er direct naar te handelen en ruimte te maken om te kiezen.
Door training en herhaling groeit dit vermogen, al verloopt dat voor iedereen anders. Soms merk je al verandering door kort en regelmatig te oefenen, soms vraagt het meer tijd en inzet. Voor mij laat dat zien dat mindfulness geen eindpunt is, maar een voortdurende oefening die altijd meebeweegt met wat je doet.
De waarde daarvan gaat verder dan training alleen. Het helpt omgaan met spanning, onverwachte situaties en druk van buitenaf. Zo wordt martial arts meer dan een fysieke discipline: het is ook een weg naar rust, veerkracht en helderheid in het dagelijks leven.
Mindfulness is voor mij een opdracht die martial arts je aanreikt en die je bewust moet aannemen. In mijn eigen leven is het een kompas dat richting geeft te midden van de complexiteit.
© Copyright 2025 Lex Opdam